Wat hebben kerken, criminaliteit, statistiek en diaspora met elkaar te maken? De leek zou het niet weten, maar Lars Behrisch kan de vier uiteenlopende onderwerpen wél onder een noemer scharen. Het onderzoek van Behrisch is al even veelzijdig als zijn academische loopbaan, die hem uit Duitsland, via Utrecht, naar Lyon en weer terug naar de Domstad heeft gesleurd. Deze Beierse natuurliefhebber houdt naast historische structuren van muziek en bier drinken met vrienden. Als hij geen historicus zou zijn geworden, leek een baan als Antarctisch ontdekker hem wel wat.
Gelukkig is dat laatste niet het geval en doceert Behrisch aan onze universiteit. “Lesgeven in Nederland is veel intensiever dan in Duitsland. Studenten lezen meer en er is veel ruimte voor discussie,” merkt hij goedkeurend op. “Zo wordt je als docent gedwongen om buiten je eigen specialisatie te blijven kijken.” Waar hij dan gespecialiseerd in is? In kerk-, stads-, criminaliteitsgeschiedenis en de geschiedenis van de statistiek. Binnen deze onderwerpen interesseert Lars Behrisch zich mateloos voor de grotere kwestie van modernisering. “Wat ik ook onderzoek, ik kom steeds terug bij dezelfde vraag: wat heeft Europa, en daarna de rest van de wereld, er toe aangezet om zich met een enorme versnelling te rationaliseren op economisch, sociaal en politiek gebied?” De manier om deze vraag te beantwoorden is, volgens hem, door te balanceren op de dunne lijn tussen een analyse van structuren en de rol van chaos in het verleden.
Behrisch is dus een man van het midden. Toch zijn het vooral de structuralisten in de academische wereld die zijn bewondering krijgen. Zo noemt hij naast Max Weber ook Theda Skocpol en zijn PhD-begeleider Heinz Schilling. Waar de meeste academici die hij bewondert zich sterk aan de structurele kant bevinden, weet Schilling structuur en agency met elkaar te combineren. Dit is ook iets wat Behrisch in zijn onderzoek nastreeft.
Natuur- en muziekliefhebber
Sinds 2009 is Lars Behrisch verbonden aan de Universiteit Utrecht. Hij heeft zijn opleiding echter in Duitsland genoten. Vanuit deze achtergrond is het natuurlijk verleidelijk om hem te vragen naar zijn opvattingen over Nederlanders en de Nederlandse universiteit. Hier gaat hij graag op in. “Op Duitse universiteiten zijn er wekelijkse avondseminars waarbij onderzoekers hun bevindingen presenteren en ter discussie stellen. In Nederland is zoiets ondenkbaar; mensen moeten om zes uur thuis zijn voor hun prakkie.” Volgens Behrisch is dit een uiting van een grotere tekortkoming van de Nederlander: als de agenda vol is, past er niets meer bij. Hij mist hierdoor wat spontaniteit bij de Nederlanders; een ongepland biertje zit er bij drukke academici vaak niet in. “Nederlanders raken bijna in paniek als bijvoorbeeld een tennisvriendin buiten het tennis wil afspreken.” Vrienden zijn vrienden, collega’s blijven collega’s en dat vindt Behrisch jammer.
Toch heeft hij geen hekel aan Nederland. De mensen zijn aardig en ook met het landschap is hij meer dan tevreden. Hoewel hij tussen de bergen is opgegroeid, kan hij ook genieten van het Castricumse strand. Behrisch is een echt natuurmens: “Ik ben enorm gefascineerd door de natuur. Ik zou graag ontdekkingsreiziger zijn; als eerste mens op een bergtop staan lijkt me geweldig. Maar omdat bijna alles al gedaan of ontdekt is, zou ik me op andere uitdagingen moeten storten.” Grinnikend suggereert hij, “bijvoorbeeld het doorkruisen van de Zuidpool zonder kleren aan.”
Gelukkig vermaakt Behrisch zich in zijn woonplaats Amsterdam ook wel. Vanwege zijn voorliefde voor muziek is hij een geziene gast in het Concertgebouw. Hij luistert allerlei soorten muziek. Jacco Pekelder, die toevallig even aanwezig was, typeerde Behrisch’ muzieksmaak grappend als “van Rock tot Ba-Rock”. Behrisch heeft vanuit zijn nieuwsgierige aard op het punt gestaan om zich verder te verdiepen in de muziek, maar heeft zichzelf hierin toch maar tegengehouden: “Ik vind het heerlijk om te luisteren en wil er niet te academisch over doen.”
Dezelfde nieuwsgierigheid gaf aanleiding tot de eerder genoemde academische veelzijdigheid. De verschillende onderwerpen die Behrisch behandelt zijn zowel een afspiegeling van zijn nieuwsgierigheid als van zijn ongeduld. “Ik ben jaloers op mensen die zich hun hele carrière op een onderwerp kunnen toespitsen.” Een andere reden voor de verschillende onderwerpen in zijn publicaties is de opbouw van de Duitse universiteitsstructuur. Promoveren is daar niet genoeg, een academicus moet ook habiliteren over een ander onderwerp. Dat wil zeggen dat een academicus na zijn dissertatie niet alleen moet bewijzen dat hij het nog kan, maar vooral dat hij een nog betere academicus is geworden. Behrisch’ laatste boek over het gebruik van statistiek in de geschiedenis is zijn poging om te habiliteren. Omdat veel tijd in Utrecht op gaat aan doceren, was hij blij dat hij het afgelopen collegejaar een research fellowship aan kon gaan in Lyon, zodat hij zich volledig op zijn onderzoek kon richten.
Nu dit boek af is vroegen we Beh-risch naar de toekomst van de geschiedwetenschap. Ondanks dat hij de cultural turn zelf meemaakte, heeft dit hem niet volledig getekend als historicus. Hij ziet de turn meer als een toevoeging dan een echte omslag. In zijn werk houdt hij dan ook niet vast aan een enkele methode. Een nieuwe turn in de toekomst ziet hij niet zo snel gebeuren. Daarvoor is de huidige geschiedwetenschap te gefragmenteerd. “Ik ben op sommige punten pessimistisch. Er zijn te veel specialisaties en te veel publicaties waardoor niemand meer het overzicht kan bewaren.” Hierna confronteerden we hem met het feit dat naast academici ook niet-academici publiceren over geschiedenis. Zo wordt de stroom aan publicaties nog verder vergroot. Volgens Behrisch is dat geen negatieve tendens. “Ik geloof er niet in dat de academie een kennismonopolie zou moeten hebben, geschiedenis is geen rocket science. Iedereen kan de archieven induiken en onderzoek doen.” Natuurlijk gelooft hij wel in het bestaan van specialisten. Bovendien vindt hij dat het publiek altijd in het oog moet worden gehouden. Geschiedenis moet leesbaar zijn voor iedereen. Behrisch gelooft ondanks alle kritiek hierop dat we wel degelijk kunnen leren van het verleden en dat een zekere mate van kennis over het verleden bij kan dragen aan het behouden van democratie en een rationele samenleving. Met dit statement sluit hij het interview af.
~ Gidi Pols en Léjon Saarloos
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.